
Het toenmalige station van Zuidhorn, perronkant. Het beeld in ’44-’45 zal hiervan niet veel hebben verschild.
Als landbouwer vond mijn vader in Noordhorn werk bij een boer, de heer Datema. De boerderij lag vlak bij de spoorbrug over het kanaal. Ik denk dat wij toen nog enkele fietsen hadden, want het was best een eind van Noordhorn naar de boerderij. Het voordeel was dat wij nooit gebrek aan eten hebben gehad gedurende die tijd in Noordhorn. De fietsen hadden geen luchtbanden meer, maar zogenaamde surrogaatbanden. Rubber strepen die van oude autobanden gesneden werden en met ijzerdraad aan elkaar gezet. Elke keer dat deze las de weg raakte, gaf dat een kleine schok en vaak brak de draad waarmee de uiteinden bij elkaar gehouden werden en reed men op de velg. De boerderij van Datema lag heel gunstig aan het kanaal. De weinige sleepboten die nog voeren, werden met steenkool gestookt en de sleepbootkapiteins ruilden graag wat steenkool voor een portie tarwe, groente of ander eten. De bonken steenkool moesten met een hamer klein geslagen worden om ze in de kachel te kunnen stoken, een taak die wij jongens toegewezen kregen. Ook onze oudere broer Piet was actief in het ruilen van steenkool en andere zaken, samen met andere jongens van familie de Wit uit Den Bommel.
Wij kregen of huurden ook een tuin of hof om zelf allerlei groenten te kweken. Dat waren wij zo gewend en kon gewoon weer opgepakt worden. Alleen lag de tuin wel vlak naast de spoorbrug of spoordijk die in het laatste jaar van de oorlog wel eens doelwit waren van geallieerde vliegtuigen. Dus als men in de tuin aan het werk was, moest men goed opletten of de toon van de overvliegende vliegtuigen niet veranderde. Als dit zo was kon men beter maken dat men weg kwam, want dat kon het begin van een aanval zijn. Er reden toen nog wel enkele treinen per dag heen en weer tussen Groningen en Leeuwarden, althans wij konden de trein vanuit de huiskamer zien rijden. Op de laatste open wagon van de trein reden Duitse soldaten mee met luchtafweergeschut waarvan de lopen de lucht in gericht waren. Ook een passerende trein kon gevaar betekenen, want deze werd aangevallen door geallieerde vliegtuigen.
In de tuin moesten mijn oudere broer en ik de planten verzorgen en groente halen. Wij verbouwden ook tabak. De tabaksplanten groeiden ongeveer een meter hoog en de bladeren moesten geoogst worden als deze dor waren. De onderste bladen, het zandblad zoals dat genoemd werd, produceerde de beste tabak. De bladeren werden aan een touw geregen en in de schuur opgehangen om te drogen. Na dit proces moest de tabak gesneden worden in een soort pers die door een smid gemaakt was en dat was goed zichtbaar. De gesneden tabak was zeer grof. Om de brandbaarheid te verhogen, moest er een soort salpeter in poedervorm in worden verwerkt. Er zaten wel eens klontjes in en die zorgden dan weer voor een soort milde steekvlam uit de pijp of sigaret, tot grote vreugde van ons jongens. Later vond men een betere oplossing. Bij de toenmalige tabaksfabriek ( Niemijer geloof ik ) in de stad Groningen kon men de tabaksbladeren inleveren en de fabriek maakte er dan bijna normale tabak van die in keurige pakjes werd thuis bezorgd door de bodedienst. Alleen onze oudere broer en vader rookten toen en er werd steeds met grote weemoed gesproken over de goede oude tijd toen de Engelse en Amerikaanse sigaretten gewoon te koop waren. Zo werden wij jongeren eigenlijk geprogrammeerd om later ook te gaan roken.

De ouders van Jan Zuijdijk, zoals zij in 1957 op de foto werden gezet, toen Jan Zuijdijk in het huwelijk trad met Jannie Hermans.
Met ons waren er nog meerdere gezinnen uit Den Bommel in Noord- en Zuidhorn ge-evacueerd. Het waren zoals ik mij dat herinner in Noordhorn: Familie Ieman de Graaf, familie Teun du Pree, familie A De Wit sr, A de Wit jr. familie Hendrik Bakker, familie Jan Bakelaar. De oudste dochter van Bakelaar, Liesbeth, is in Groningen achtergebleven na de bevrijding en met Reinder Huizinga getrouwd, een aannemer uit Zuidhorn, omgeving van Briltil. Rein en zijn vrouw hebben wij later nog vaker ontmoet, als zij bij haar ouders op bezoek kwamen in Den Bommel. De fam. Bakelaar waren onze buren in Den Bommel, ik zat met Leen Bakelaar in dezelfde klas op school in Den Bommel en dus gingen zij ook naar de school in Zuidhorn. Wim was ouder, ik weet niet of hij ook op school ging. Van de fam. Bakelaar was ook een zoon Jan in Duitsland als slavenarbeider, hij was van dezelfde groep als mijn broer Wim en is tegelijkertijd weggevoerd naar Duitsland. Van de Huizingafamilie zullen er waarschijnlijk nog wel kinderen of kleinkinderen in of rond Zuidhorn wonen. Het is ons niet bekend of Liesbeth nog in leven is. Als dit zo is, moet zij wel in de tachtig zijn.
Wij, mijn oudere broer Leen en jongere broer Nelis en ik gingen op de School met de Bijbel in Zuidhorn. Er waren meerdere kinderen van evacués op deze school. Wij liepen elke dag van Noordhorn over de brug naar school, die ongeveer 400 meter verder richting Zuidhorn lag en passeerden dan de mosterdfabriek van de familie Luth. Met een zoon van Luth, Geert, ging ik wel eens mee naar huis uit school. Dan kreeg ik een potje mosterd mee naar huis van zijn ouders. Men maakte daar ook havermout, geplette haver, waarvan ik soms ook een zak mee kreeg. Ik weet niet of deze fabriek nog bestaat ,maar de locatie was van school richting Noordhorn aan de linkerkant van de weg net voor de brug. De fabriek heette “De Zevenster” heb ik nu begrepen en is er nog steeds.

De School met de Bijbel aan De Gast in Zuidhorn in vroegere jaren. Hier gingen verschillende kinderen van geëvacueerde gezinnen uit Den Bommel naar school in ’44-’45.
WORDT VERVOLGD
Foto echtpaar Zuijdijk: album Jan Zuijdijk
Overige illustraties: collectie Sjabbo Datema