Eerder al wijdde ik verschillende blogs aan het wel en wee van evacué Jan Zuijdijk, die als kind in de loop van 1944 gedwongen werd (met het hele gezin) woonplaats Den Bommel (Goeree-Overflakkee, Zuid-Holland) te verlaten en pas in oktober 1945 kon terugkeren naar het ouderlijk stee. In Noordhorn werden ze gehuisvest in een deel van de woning van de oude mevrouw Auwema aan de Langestraat (naast garage Oosterhuis), vader Zuijdijk kon aan de slag bij boer Datema, de kinderen gingen naar de School met de Bijbel aan De Gast in Zuidhorn.
Op woensdag 4 juli jongstleden bracht Jan Zuijdijk samen met zijn vrouw Jannie Hermans een bezoek aan Noord- en Zuidhorn, te gast bij Sjabbo Datema en zijn vrouw aan het Van Starkenborghkanaal. Na 67 terug op de plaats waar de evacuatietijd werd doorgebracht, zie de blogs die ik daaraan na 4 juli jl. wijdde!
Jan Zuijdijk heeft zelf inmiddels een verslag gemaakt van die ingrijpende gebeurtenissen in de jaren ’44 en ’45. Het eerste deel volgt hier!

Jan Zuijdijk en zijn vrouw Jannie Hermans, te gast bij Sjabbo Datema die op de achtergrond staat in zijn huis aan het Van Starkenborghkanaal. Woensdag 4 juli 2012, 67 jaar na de evacuatieperiode 44-45. Alle drie waren toen nog schoolkinderen. Jannie, ook uit Den Bommel, verbleef in Garmerwolde. Jan in Noordhorn aan de Langestraat. Sjabbo was iets jonger. Beide laatstgenoemden gingen naar de School met de Bijbel aan De Gast.
Het verhaal van Jan Zuijdijk:
Groningen, Noordhorn.
De evacuatie van Den Bommel op bevel van de Duitse bevelhebbers kwam begin februari 1944. In eerste instantie vertrokken wij naar Rotterdam, maar na een verblijf van 6 weken in Rotterdam bij familie van mijn vader bood Het Rode Kruis de gelegenheid om naar Groningen te worden getransporteerd. In de grote steden begon de honger zich toen al te manifesteren. Onze ouders wilden niet afwachten wat er verder zou gebeuren, als de aardappelen en groenten op waren en iedereen honger zou hebben.
‘s Morgens vroeg ongeveer midden maart 1944 moesten de Flakkeese families die daarvoor in aanmerking kwamen, zich melden op het Station van Rotterdam voor de treinreis naar Groningen. Wel opwindend voor een stel jonge jongens, maar voor de ouderen een zorgelijke ontwikkeling. Wij gingen steeds verder van huis en de vertrouwde omgeving weg. In de trein waren verpleegsters van het Rode Kruis aanwezig die kinderen bezig hielden met liedjes zoals ”Het peerd van Ome Loeks is dood “ enz.
De lange treinreis van Rotterdam naar Groningen liep uren vertraging op, doordat een jongen uit de trein gevallen was en een been werd afgereden door de treinwielen. Het Rode-Kruispersoneel verleende onmiddellijk eerste hulp en de jongen werd afgevoerd naar een ziekenhuis, waarheen wisten wij toen niet. Hij had kans gezien om de deur van de wagon open te maken en werd door de deur naar buiten getrokken.
Na dit lange oponthoud werd de reis vervolgd en kwamen wij laat in de middag op het station van de Stad Groningen aan. Vandaar ging de reis voor de evacués door naar hun bestemmingsadres. Wij moesten met een aantal families uit het dorp Den Bommel doorreizen naar de eindbestemming, het treinstation van Zuidhorn.
Alle mensen werden in Zuidhorn een lokaal binnengebracht, het leek een bowlinghal of sportzaal, en werden onthaald op erwtensoep met roggebrood en spek. Ik zal altijd de geur van erwtensoep associëren met onze aankomst in Groningen tijdens de oorlog in 1944. Er waren in Zuidhorn verschillende families van hetzelfde dorp Den Bommel. Vanuit deze hal werden de families naar hun evacuatieadres gebracht, het transport ging per auto of kleine bus. Ons gezin had als eindbestemming Noordhorn, een huis in de Langestraat.
Het huis behoorde toe aan een oudere alleenwonende dame. De naam zou ik niet meer weten. Wij kregen de ene helft van de woning toegewezen, voor het huis staande de rechterhelft. Zij behield de andere helft, gescheiden door een gang. Alleen de keuken werd gedeeld. Wij hadden een kleine achterkamer en een voorkamer die men kon afscheiden door een schuifdeur. Een kleine behuizing voor een gezin van zes mensen, er waren geen slaapkamers boven, althans niet voor ons en dus was het meer kamperen dan wonen.
Terugdenkend aan die tijd moeten het moeilijke tijden geweest zijn voor onze ouders. Van huis en haard verdreven, een zoon in Duitsland die slavenarbeid moest verrichten met weinig of geen eten, onder slechte leefomstandigheden. Die waarschijnlijk niet eens wist dat wij weer vertrokken waren naar een andere bestemming. De brieven die via het Rode Kruis verstuurd werden, kwamen met een beetje geluk pas na enkele weken of soms maanden aan. Omgekeerd wisten wij niet, hoe hij er aan toe was met de bijna dagelijkse en nachtelijke bombardementen op de Duitse industrie.
Voor alle ge-evacueerden was het ook een hele verandering, ver weg van de vertrouwde omgeving in een streek waar men de mensen nauwelijks kon verstaan. Men sprak Gronings en of dat een dialect was of een taal, wisten wij toen niet. Ook voor ons schoolkinderen was het moeilijk om in het begin de anderen te begrijpen, alhoewel wij al snel probeerden de taal na te bootsen.
Wij spraken een Zeeuws dialect. Hoewel het eiland Goeree en Overflakkee bij Zuid Holland behoort, werd en wordt er een variant op het Zeeuws gesproken. Dat neemt wel af door import van mensen uit andere streken uit Nederland, maar de spreektaal is een variant van het Zeeuws.
Toen wij nog op Flakkee woonden, konden wij pakjes met voedsel versturen naar de jongens in Duitsland. In de zending die wij naar onze broer in Duitsland konden sturen, werd gesneden tarwe brood gepakt, door de bakker gedroogd op de oven totdat de boterhammen heel klein en keihard waren. Een fles koolzaadolie werd in een zak meel verpakt, om de fles heel te houden en met wat andere eetbare zaken in een doos gepakt dat via het Rode Kruis naar de jongens werd verstuurd. Het kwam meestal nog aan ook…. Mijn broer vertelde na de oorlog dat, als het gedroogde brood in een pannetje gelegd werd waarin een klein laagje water stond, het weer bijna terugkwam tot normale proporties en goed eetbaar was. Van het meel werden pannenkoeken gebakken. Zo overleefden zij de oorlog, want de koolsoep die men van de Duitsers kreeg was meest water.
(wordt vervolgd)

Jan Zuijdijk en Sjabbo Datema op het perron van het Zuidhorner treinstation, waar de trein met evacués vanuit Groningen aankwam, ruim 68 jaar geleden.
foto’s: jan blaauw, 4 juli 2012